(her)geboorte

14-06-2025

Zeven jaar later kijk ik anders naar de tijd van dakloosheid, naar die periode van diepe armoede. Ik maakte de beweging van weerloze prooi naar eigenaarschap over mijn leven. De felle ervaringen uit het verleden vormden me mee tot de vrouw die ik nu ben. Af en toe vertel ik nog over wat toen gebeurde, al is het om mij te herinneren waar ik vandaan kom, door wat ik heen ben gegaan, waardoor ik ben gegroeid en misschien nog meer als hart onder de riem voor de medemensen die nu door een moeilijke fase gaan, in depressie worstelen. Het vraagt lef, geduld en doorzetting maar dan krijg je ook wat. Het vraagt net als bij mij, jaren of misschien langer, maar wie zichzelf hervindt, hervindt alles en alles maar dan ook alles herinnert zich beter waar het leven echt om gaat.

Einde 2018, in mijn achtste maand zwanger zijn stond ik op straat met drie kinderen van tien, zeven en vier jaar. Ik kwam uit een scheiding, was jarenlang huismoeder dus afhankelijk van het inkomen van mijn man. In de periode van uiteengaan kwam ik een man tegen die in zijn kwetsuur onvermogend was te handelen als nodig was om ons als gezin te beschermen. Ook ik, in mijn eigen vervreemding van mezelf, mijn plek niet langer kennen, verdwaald zijn in mijn hoofd hierin het nemen van beslissingen die niet bijdroegen aan het beschermen van mijn gezin, werd ik hoogzwanger dakloos. Mijn kids en ik werden opgevangen bij een kanjer van een vrouw, een moeder Theresa, die op eigen houtje vluchtelingen onder de autostradebrug vandaan haalde. In totaal Op het hoogtepunt leefden we met z'n vijftigen onder twee daken, tot in januari 2019, drie weken na de geboorte van onze dochter, open TBC uitbrak. 

De maanden voorgaand aan het thuisloos zijn: een toxische relatie, spanningen in de woongemeenschap waar ik op dat moment verbleef, plus hartstikke blut, hadden mij psychisch getekend. Ik vertrouwde op dat punt niemand meer. In de laatste maand van mijn zwangerschap had ik de vroedvrouw gevraagd hoe ik een kind alleen op de wereld kon brengen, vanuit de ervaring die ik had opgedaan in mijn thuisbevallingen. Het was mijn expliciete vraag aan haar om wel aanwezig te zijn, maar niet tussen te komen, enkel bij nood. Gelukkig was ik niet zover afgedwaald om niemand toe te laten bij de geboorte van mijn kind, wat een levensbedreigende situatie had kunnen zijn. Zij waren allemaal aanwezig: de verloskundige, de vader en de vrouw die mijn opving, ondertussen goede vriendin. Ze keken toe vanop de zijlijn. Ze stonden paraat. 

Dit gedicht, onlangs geschreven, drukt de felheid uit van de furie in een vrouw, een moeder die haar kroost wil beschermen, die ondanks haar fixatie op haar roedel, nog enkel op zichzelf vertrouwt en zelfs niet zeker meer is of ze daartoe in staat is. In het afronden van de bevalling het ONS toch kan uitspreken in het besef dat hoezeer we teruggeworpen worden op onszelf, het verlangen naar verbinding met anderen blijft, de drang om de stukken aaneen te lijmen, al ligt zo ongeveer alles in een mens aan diggelen. Trauma houdt scherp, put uit een ondoorgrondelijke bron aan oerkrachten die, kost wat kost, je erdoorheen willen halen.

Al had ik daarvan geen weet, de bevalling was een keerpunt. Ik bracht niet enkel een geweldig meisje op de wereld, ik baarde tegelijkertijd een nieuw begin, vanuit de kracht die ik voelde in nieuw leven schenken.


Als een veulen, mijn kind. 


eind december 2018

Ruiter, mij beleren is onbegonnen werk, een volbloed zadelmak maken

of amazone in het gareel houden, laat gaan.

Elk dressuurpaard kan je temmen, berijder, mij niet. Uitzinnig ben ik,

met manen in vossenrood. Het mennen heeft iedere man

in mijn buitenbak opgegeven, zelfs de dekhengst.

----------------

Na het dekken, de dracht.

En nu, hoogzwanger op de bedsprei, midwinternacht, tijd om te veulenen.

In mijn binnenbak, me onttuigen en hun drijven naar de uithoeken van de kamer,

de hengst, de merrie, de vroedvrouw, alleen maar toekijken

hoe ik mijn jong zal werpen.

Met mijn gezicht in wildkleur, een dubbel gebroken bit, handen geperst tegen de

steenmuur, start het snuiven, razen, zieden als kolieken me in kreupelheid slaan.

Een nachtmerrie in vliegende wissels, steigeren en vooral uitbreken,

het bloed, het zweet, de tranen.

Eindweeën sporen aan om bodemwijd gestrekt naar voren het been

te spreiden, te kantelen, het bekken en te baren, het veulen

glibbert uit me, languit op de sprei, stil

verschijnt haar brede bles door het vocht, het witbeen, een donker voorplukje en voor

emotie me overneemt, eerst de streng nakijken, overzien dat ze klein is, te klein

misschien en naloeren elke vinger, iedere teen, dan, mijn bovenlippen

omkrullen, roskammen met tong, flemen het rosje,

mijn merrie pur sang, uit het hart geboren,

ons kleintje.


Mademoiselle Marteaux