Waar is mijn klooster gebleven?

15-02-2025

Een getrouwe vriend herkent de heimwee naar het kloosterleven. We zitten een poosje aan tafel in stilzwijgen. Er wordt kruidenthee ingeschonken. We vragen chat-GTP om een dialoog te simuleren tussen Meester Dogen en Meister Eckhart. Mensen kletsen over koetjes en kalfjes bij een kopje koffie met suiker en melk. Wij doen het zo. Zeker tien jaar gaan we met elkaar om als geestelijken die het kloosterleven kortstondig met elkaar herbeleven. Het blijft een raadsel of we in een vorig leven monnik zijn geweest. Zeker geen non want het strakke en het kuise zouden mij nooit bevallen. Ik kan mij het zedige niet voorstellen aangezien het omgekeerde me bekoort. Het valt ons beiden zwaar om kloosterloos te leven. We vinden weinig aansluiting in de hedendaagse trammelant en als we mensen in de ogen kijken, lijkt niemand thuis. Als je vroeger in de ogen van een mijnwerker keek, dan zag je iemand, hoorde ik laatst zeggen. Als je nu in de ogen van mensen kijkt, zie je gebakken lucht, iets wat aan basis en substantie mist. Komt door hectiek, gis ik. Komt doordat mensen zich voortdurend voorbijrennen, vul ik in. Het gemis van het kloosterleven laat zich voelen in vragen zoals: Waar zijn mijn zusters gebleven? Waar vind ik spirituele omhulling? Waar ontmoet ik de zingeving en waar het mysterie? Waar is de gezamenlijke kruidentuin? Waar is de leer? Waar tref ik het pure? Waar de verstilling? Met wie deel ik het leven? Met wie beleef ik diepgang?

Ontiegelijk keren zocht ik troost in wandelingen doorheen oude kloostertuinen van abdijen dichtbij en verderop. Voor even liet ik me daar meevoeren in het geruststellend gevoel thuis te komen. Zielenrust legde zich dan over mijn schouders heen als een verlichte mantel. Ettelijke uren zat ik op banken van binnenkoeren te mijmeren. Ik zoek naar de veiligheid van mijn toenmalige kloostermuren in het buitenleven, hier en nu. Ik zoek die stevigheid buiten mij, daar waar ik ze in deze tijd niet zal vinden. Die massieve omsluiting mag ik in mezelf ontwikkelen, zodanig dat als iemand door mijn ogen naar binnen kijkt, in plaats van een gapend gat, een klooster vol kruiden opsnuift, de gebloemde zusters ziet, de kleurrijke gewaden gevoelt, de poëzie meedanst, het vieren van leven. 

Vandaag gebeurt het dat ik mijn nieuwe huisarts ontmoet. 

Onwennig zit ik op een stoel met mijn handen onder mijn dijen en aan de overkant zit de nieuwe huisarts. De dokter uit mijn dorp had me alsmaar aangekeken als een ondoorgrondelijk raadsel. Een antwoord-loos vraagteken of was ik een gestoorde geest? Hij keek mij steeds aan met lege ogen. Ik weet niet eens of die leegte met mij te maken had, het onverschillige leek door me heen te kijken naar een betekenisloos leven. Het droevige in zijn blik klitte vast aan iets herkenbaars in mij, misschien bleef ik daarom zo lang zijn patiënt. Op aanraden van vrienden zei ik het vertrouwde adieu om een nouveauté aan te gaan. Ik keek rond naar een gelijksoortig menstype, een enigma net als ik. De voormalige dorpsarts stond niet stevig genoeg in zijn schoenen om mijn beweeglijkheid aan te kunnen. Laat staan mijn onrustige aard tot stilstand te brengen, iets waar ik amper toe in staat was. In zijn bijzijn had ik me gedragen als een kloosterzuster, een Hildegard von Bingen. Ik kwam met zelfbedachte diagnoses van mijn ziektebeelden. Ik maakte lijstjes van remedies die mijn lijf nodig had voor genezing. Ik was de geneeskundige autodidact en hij schreef meesttijds medicijnen voor die uit mijn scriptie kwamen. De nieuwe dokter had mijn plan van aanpak door en nodige uit voor een intake gesprek om een kijkje te nemen in de psychoanalyticus die van opzoekwerk haar levenswerk maakte. Voor de helft van de tijd was ik als patiënt verkouden door rillingen van trekwinden uit het moderne leven waar zelfs de tochthond tegen de kieren van mijn hart niet tegen bestand was. Het was dat, of ik was bang.

De intake kwam op dreef nadat hij out of the blue meende dat ik in een vorig leven non was geweest en nu mijn klooster miste. Met een mond wijd open en ogen gevuld met emotie keek ik hem vragend aan. In dit leven is alles nieuw voor je; zei hij en hiermee sloeg hij de spijker op de kop, op die plank met kromgeklopte, valsgeslagen en scheefgezakte spijkers die in vele probeersels mijn kwelling en mijn zoektocht betoonden: hoe overleef ik de samenleving als ziel die klaarblijkelijk het moderne leven voor het allereerst meemaakt. 

De arts vervolgde:

"Als iemand niet weet wie zij is of waar zij thuishoort en alsmaar probeert ergens bij te horen. Als iemand bang is en daardoor over-beweeglijk wordt, als zij zich leeg voelt en opvulling van buitenaf zoekt, wordt die persoon kwetsbaar"...en door...en door... Een stortbad van driekwartier inspiratie doordrong mijn permeabele huid, bevochtigde de diepste ziele-vezel. "Ben jij dan veilig gehecht? Heb jij een ongedeerde jeugd gekend dat je zo zelfzeker, tevreden en succesvol in het leven staat?" vroeg ik. "Absoluut niet", verzekerde hij, "Ik heb zowat elk leerjaar overgedaan en werd op jonge leeftijd naar de kostschool gestuurd omdat mijn ouders niet meer wisten wat met me aan te vangen. Er is veel tegenwind geweest maar al die tijd bleef ik overtuigd dat er van alles mis was met hun en niet met mij. Al die tijd bleef ik luisteren naar mijn stem die mij de weg wees. Tot mijn dertigste heb ik rondgereisd als jazz-muzikant en op een keer was ik daar klaar mee. Ik besloot huisarts te worden als mijn vader en ging vlotjes doorheen de universiteit". Hoe verschillend klinkt zijn verhaal met mijn levensweg waarin ik zoekende bleef naar: Waar hoor ik thuis? Om dat verlangen te vervullen paste ik mij onwijs aan. Wat heb ik mezelf weggegeven èn verlaten! Hoe groot is mijn wens om me te hervinden en te behouden! 

"Wat nu?" vroeg ik de inspiratiebron. "Als je de muren van je klooster naar binnentrekt, helemaal tot in je kern. Daar maak je de kloostermuren heel compact, klein en sterk. De leegte in jou vul je op met: TO BE of Ik ben. Dat brengt jou tot stilstand. Mensen voelen als jouw centrum stil is, als je jezelf bewoont. De ruimte is dan opgevuld en niemand kan in jouw plaats daar iets vreemds ingieten. Want wat gevuld is kan niet meer opgevuld worden!" 

Een poosje terug viel ik als een blok voor een koophuis waarvoor ik een bod uitbracht. Weken had ik rond het doelwit gecirkeld met gevoelens van heimwee en melancholie. In dagdromen had ik het huis ingericht, haar tot de mijne gemaakt. Deze woning lag in Rue des Béguines of Begijnenstraat, vis-à-vis de toegangspoort van een voormalig klooster omgebouwd tot Academie. Daar kwam ik later achter. Dit was niet mijn klooster want mijn klooster floreerde in de voorchristelijke tijd. Mijn kloosterzusters hadden losse haren tot over de dijen en schuwden het naakte niet. Mijn zusters zongen en dansten met bloemenbussels rond hun midden. Een ander geïnteresseerde kreeg het huis, wat goed was. Daar wonen had mijn eenzaamheid niet opgelost. Het was wel heel frappant dat mijn getrouwe geestelijke vriend een huis bewoont in de straat: Aan de Dom. Dat huis en die huisarts kwamen gelijk op mijn pad en maakten mij bewust van iets wat diepliggend zat.

Die middag was hij even mijn kloostermuur. Ik dankte voor the Way Out. Hij lachte en zei: het is the Way in. 

Mademoiselle Marteaux.